Driehonderd jaar oude lijsterbes nabij het dorp Teleki, Hongarije. Foto: Filip Van Kerckhoven
Iemand als Julia Butterfly Hill, waarover ik het in enkele voorgaande mijmeringen had en die een uitzonderlijke actie voerde om een eeuwenoude redwood te beschermen, wordt in de Engelstalige wereld ook wel een ‘tree-hugger’ genoemd, oftewel een ‘boomknuffelaar’.
En de term ‘boomknuffelaar’ wordt al snel gebruikt om iedereen te labelen die een meer dan gemiddelde interesse heeft in het beschermen van natuur, of die blijk geeft van een meer dan gemiddelde liefde voor die natuur.
De uitdrukking is dan ook pejoratief bedoeld: zo iemand wordt al snel gezien als ‘naïef’, ‘wereldvreemd’, ‘onnozel’, en gewoon niet in staat om de werkelijkheid onder ogen te zien: natuur is leuk als decoratief element, aangename achtergrond op reis, maar wat echt telt is: de economie, onze materiële welvaart, de eindeloze keten van productie en consumptie, en de échte wereld van geld en macht en groei. De rest is voor zweverige dromers, overjaarse hippies en kinderachtige idealisten. It’s the economy, stupid!
Daarmee gaan degenen die deze visie aanhangen gemakshalve voorbij aan het feit dat er zonder bomen niet zoiets zou bestaan als ‘economie’, én dat wijzelf niet zouden bestaan zonder bomen - of zonder bacteriën of algen of kelp-wouden of ...of...
Als je daaraan twijfelt, probeer dan eens tien minuten je adem in te houden.
Onderaan deze blogpost tracteer ik jullie op een vier minuten durend filmpje waarin een Australische schrijfster en een acteur je op sleeptouw nemen doorheen verschillende bossen en ongegeneerd aan ‘tree-hugging’ doen, maar eerst wil ik even een andere, tegen - stelling introduceren.
Die andere stelling die ik wil verdedigen is deze: boomknuffelaar zijn is geen naïeve afwijking of zwakte, het is onze natuurlijke staat van zijn en iederéén wordt geboren als boomknuffelaar.
Ik ben tot deze stelling gekomen vanuit empirisch onderzoek en objectieve waarneming.
Deze waarneming geldt weliswaar één subject, mijn oudste zoon Elias die nu volwassen is maar op het tijdstip van de waarneming zo’n anderhalf zal geweest zijn.
De bewuste empirische waarneming deed zich voor tijdens een winterse wandeling.
Een deel van de wandeling zat hij in een buggy aangezien hij weliswaar al kon stappen maar nog geen grote afstanden natuurlijk. We gingen wandelen in een gebied vlakbij onze toenmalige woning, waar veel oude, grote bomen staan. Het was einde herfst of winter, ik weet het niet meer precies, maar het was koud en Elias was goed ingeduffeld in warme kleren en had een dikke muts op zijn hoofdje.
Halverwege de wandeling nam ik hem uit de buggy en zette hem neer op de grond, zodat hij wat kon rondlopen. Hij stapte uitgelaten rond met de grappige, wat onhandige huppelsprongetjes eigen aan een peuter die leert lopen en dan nog ingeduffeld is in erg dikke kledij, wat een beeld opleverde dat deed denken aan de bewegingen van astronauten op de maan, maar dan zonder het slow-motion effect (en hij kon ook niet zo hoog springen natuurlijk, de zwaartekracht zijnde wat ze nu eenmaal is op onze thuisplaneet).
Elias stapte al snel op één van de grote oude bomen af die langs het pad stonden. Onvervaard deed hij een poging de boom te omhelzen: hij strekte zich uit tegen de schors met de armpjes wijd uitgestrekt, en keek met grote ogen omhoog langs de stam naar de kruin van de grote, statige oude boom.
Hij stamelde vol vervoering het woord... “MOOI...”
Zo stond hij daar even, naar boven starend met zijn armpjes stevig gespreid tegen de knoestige stam, en heel zijn kleine wezen was écht geraakt. Het was de doorvoelde herkenning van de pracht van dat deel van onszelf dat zich buiten onze huid bevindt, en dat we doorgaans ‘de natuur’ noemen.
Waar ik hier getuige van mocht zijn, was de ‘on-gemedieerde ervaring van de werkelijkheid’ waar filosoof Daniel Schmachtenberger het over had in de mijmering van vorige week. Een ervaring van direct voelen (‘sensing’) in de werkelijkheid, niet gemedieerd door mentale modellen of systemen, de directe ervaring die volgens Schmachtenberger (en anderen) wordt gezien als de enige betrouwbare gids doorheen de convergentie van ecologische en andere crisissen waar we doorheen gaan.
Kinderen hebben aanvankelijk natuurlijk alleen maar dat soort ervaring, en voor kinderen is alles dan ook magisch, wonderlijk, soms ook overweldigend of beangstigend. Aanvankelijk is er alleen maar de on-gemedieerde ervaring, en de bijgaande intensiteit van ervaring. En ook de bijgaande vreugde en verwondering om de schoonheid, die ze heel zeker herkennen in die ervaring.
Toen Elias de boom omhelsde, was dat niet vanuit een aangeleerde emotie of een idee dat we ‘moeten’ van de natuur houden. Het was geen gedrag dat door één of andere vorm van conditionering was ontstaan. En het was een reactie die niet was gemodificeerd door één of andere vorm van kennis of categorisering of internalisering van opgelegde morele codes. Het was de spontane reactie van het menselijke bewustzijn op de majestueuze, mysterieuze, en indringende pracht van de natuur en van die oude boom in het bijzonder.
Toegegeven, voor de meeste beoefenaars van de empirische wetenschap is één observatie verre van voldoende om tot een conclusie of stelling te komen. Ik ga mezelf de poëtische vrijheid toestaan om dat toch te doen, niet in het minst omdat het subject in de waarneming niemand minder was dan mijn eigen zoon.
Kinderen worden in hun waarneming niet beperkt door modellen, dat is duidelijk, maar het proces van indoctrinatie in modellen en systemen begint al heel vroeg. Ik noem het indoctrinatie omdat er nooit een alternatief wordt aangeboden: er is geen ontsnappen aan, tenzij een kind op zeer vrije wijze thuis wordt onderwezen, zoals filosoof Daniel Schmachtenberger zelf, die eigenlijk zijn hele jeugd zélf mocht bepalen wat, wanneer en hoe hij zou leren. Mogelijk één van de redenen dat Schmachtenberger zo’n vrij denker is geworden, met een uitzonderlijk inzicht in de complexiteit van de metacrisis: zijn kennismaken met concepten gebeurde in vrijheid en de conditionering door bestaande modellen is zeer beperkt geweest.
Tegen de tijd dat kinderen twaalf zijn, is er voor de meesten dus al een hele weg afgelegd op dat vlak. Ze zijn dan gedurende negen jaar school al ondergedompeld geweest in een bepaalde kijk op de wereld, en hebben zich nillens willens moeten conformeren aan het concept van de overdracht van kennis door modellen, systemen en voorstellingen. Ze zijn het ervaren dan al deels ontwend, en hun ontwikkeling begint zich op school meer en meer enkel vanaf de hals naar boven af te spelen: cognitie en analytisch denken worden het allerbelangrijkst, en de ‘directe on-gemedieerde ervaring’ van de werkelijkheid wordt hoe langer hoe meer verdrongen. De manier waarop we onze kinderen in het schoolse onderwijs onderwerpen aan ‘kennisoverdracht’ spreekt haast uitsluitend de linker-hersenhelft aan, dat deel van ons dat alles als ‘stukken’ waarneemt, dat analyseert en onderverdeelt, de ‘ingenieurs-geest’, dat deel dat veel minder goed is in het zien of aanvoelen van verbanden en betekenis. (Daarover zal ik het nog vaak hebben in de blog, want naar mijn mening is de éénzijdige ontwikkeling van het bewustzijn van kinderen één van de hoofdoorzaken van de problemen waar we ons nu in bevinden - stelling die op briljante wijze wordt verdedigt door vooraanstaand neuropsychiater Iain McGischrist, auteur van ‘The Master and His Emissary’)
Je zal me niet horen zeggen dat we geen modellen, concepten of systemen nodig hebben, maar het evenwicht is volledig zoek. We léven onderhand binnen modellen en systemen, en onze directe ervaring van de wereld als een prachtig geheel dat vervuld is van betekenis en samenhang en intrinsieke waarde, is voor de meesten van ons verschrompeld tot een schaduw van wat het kan zijn. We verwarren de landkaart met het terrein.
De manier waarop dat proces verloopt in ons huidige systeem van onderwijs, is iets dat me al lang bezighoudt en dat ook het uitgangspunt was voor de laatste reeks werken die ik als beeldend kunstenaar heb gemaakt: ‘Thinking Out Loud’.
Op school leren kinderen dat de wereld adequaat kan worden voorgesteld door modellen, diagrammen en kaarten. Ze leren welke de landen, rivieren en hoofdsteden zijn op de landkaart, ze bestuderen de wereldkaarten die verondersteld zijn een accurate weergave van die wereld te geven, en ze internaliseren het idee dat wat ze op een wereldbol zien, een accurate weergave is van de realiteit ‘Aarde’.
De kinderen leren bijvoorbeeld dat planten kunnen worden afgebeeld en kunnen begrepen worden doorheen diagrammen die de structuur van planten weergeven zoals wij die kennen. Iedereen kent ze nog wel, de afbeeldingen in de handboeken biologie waarin alle onderdelen van een bloem of een boom opgetekend staan, met begeleidende tekst over iedere onderdeel. Deze voortdurende onderdompeling in de analytische weergave van de natuur in modellen en kaarten leidt tot het foute idee dat deze voorstellingen accurate weergaven van de werkelijkheid zijn, iets wat filosoof Alfred North Whitehead de ‘misvatting van misplaatste concreetheid’ noemde. En tegen de tijd dat ze volwassen zijn, zijn de meeste kinderen al zover dat de interpretaties van de werkelijkheid in modellen een belangrijkere plaats inneemt in hun bewustzijn dan de ‘directe, on-gemedieerde ervaring’ van die werkelijkheid. De boom wordt dan zoals alles in de natuur gezien als een soort ‘machine’ die je accuraat kan representeren in modellen, die ook zeer nuttig is in het opvangen van CO2, bestaande uit onderdelen die ook gemanipuleerd kunnen worden en in zijn geheel iets dat je niet echt wil knuffelen. Mooi, ja dat kan wel, maar niet iets om in mystieke vervoering over te geraken. We weten immers dat een boom een systeem is, een machine die uit onderdelen bestaat. We zijn de boom gaan zien doorheen ons model, dat van het wetenschappelijk reductionisme, wat de basis is van het wereldbeeld dat we in ons onderwijs doorgeven aan onze kinderen.
Maar daar zal ik het een andere keer over hebben want dat zou me al mijmerend veel te ver voeren en we gingen het over boomknuffelen als natuurlijke staat van de mens hebben.
Wat ik vooral wil stellen is dat we geboren worden met een intuïtief aanvoelen van wat de natuur eigenlijk is, en met een aanvoelen van onze band daarmee. Kinderen houden van de natuur, dat is evident. We schilderen geen GSM’s, game-consoles of laptops op de muren van kinderkamers, maar dolfijnen of giraffes of olifanten. Kinderboeken worden vooral door dieren bevolkt, en ook de knuffels die we onze kinderen geven zijn geen pluche versies van auto’s of computers, maar dieren groot en klein. Pluche walvissen, olifanten, octopussen, beren, vosjes, tijgers, enzovoorts bevolken de speelgoedwinkels en de kinderkamers van onze moderne industriële wereld, die er voor verantwoordelijk is dat de meeste van deze knuffeldieren in de werkelijke wereld met uitsterven bedreigd zijn.
Maar we verliezen onze band met en directe ervaring van de werkelijkheid door het hele proces dat we ondergaan in het systeem dat we ‘onderwijs’ noemen, en dat er in zijn huidige vorm vooral op gericht is om het economische systeem dat onze planeet levend opvreet verder te kunnen laten functioneren.
De convergentie van ecologische en andere crisissen is ook een crisis in onze opvatting over onderwijs, en ons idee over hoe we kinderen iets bijbrengen. Kunnen we onze kinderen zich zo laten ontwikkelen dat ze de landkaart niet gaan verwarren met het terrein, dat hun aanvoelen van de werkelijkheid in directe ervaring belangrijker blijft dan de interpretatie ervan in modellen, en dat ze de wereld niet als een hoop onderdelen gaan zien maar als de onverdeelbare pracht waarvan wij deel uitmaken? Kinderen die zo opgroeien zullen minder gewillig zijn zich te laten inschakelen in onze economische machine, maar zullen misschien (waarschijnlijk) veel beter toegerust zijn om nieuwe wegen te verkennen om ons bestaan hier in harmonie te brengen met dat deel van onszelf dat zich buiten onze huid bevindt, en dat we doorgaans ‘de natuur’ noemen. En misschien kunnen kinderen op die manier opgroeien tot volwassenen die ongegeneerd kunnen bomen knuffelen en voor wie de uitdrukking ‘boomknuffelaar’ een compliment is en geen belediging.
In één van de komende mijmeringen zal ik Sir Ken Robinson (1950-2020) aan het woord laten, een gerenommeerd expert inzake onderwijs, die op zeer heldere wijze vele van de gebreken van ons huidige onderwijssysteem kon verduidelijken, in een doorgaans zeer ludieke stijl - in zekere zin was hij ook een stand-up comedian.
Maar volgende week eerst iets over wat bomen nog kunnen betekenen voor ons en in het bijzonder voor de komende omwenteling in onze landbouw: het voedselbos.
En dan hieronder nog het filmpje dat ik jullie beloofd had: de Australische schrijfster Holly Ringland neemt acteur Aaron Pedersen én ons mee op sleeptouw door verschillende bossen en houdt een pleidooi voor ongegeneerd boomknuffelen. Holly probeert het hele filmpje lang Aaron ertoe te bewegen om ook een boom te omhelzen, maar hij vindt dat toch wat te gênant, en houdt het op ‘boom-leunen’ eerder dan boomknuffelen. Mannen kunnen zo flauw zijn.
Indien je moeite hebt met het volgen van het Engels, kun je in de YouTube speler de ondertiteling aanzetten en dan de automatische vertaling naar Nederlands selecteren. In deze voorgaande post vind je onderaan uitgelegd hoe dat moet.
Dit filmpje is een fragment van de Australische documetaire reeks 'Back to Nature' op het Australische kanaal iView, die momenteel helaas niet kan bekeken worden buiten Australië.
Nog een goede raad voor de komende week: probeer eens een boom te knuffelen of te omhelzen. Je kan het doen als niemand kijkt, als je het te gênant vindt. Maar probéér het eens. Elias had gelijk toen, lang geleden, het voelt echt goed.
Bedankt voor het lezen, tot de volgende aflevering,
Het ga jullie goed,
Filip